Parkje in landschappelijke stijl met pittoresk karakter daterend uit de late 19de eeuw, aangelegd in een ouder domein met 'Engelse tuin' dat van hoeve naar kasteel promoveerde; tuinpaviljoen uit het einde van de 18de eeuw, belangrijk hekwerk van rond 1900, en overparkje uit begin 20ste eeuw.
Het goed ligt vrij geïsoleerd in het zuidoosten van het dorp, ten oosten van de Molenbeek, en in een bocht van de straat. De Ferrariskaart (1771-1775) toont ten noorden en ten zuiden van de Halingenstraat een cluster van twee gesloten hoeven met omhaagde tuinen en boomgaarden en bij de Zevenbronnenbeek de nog bestaande watermolen. Op het Primitief kadaster (1825) is het hof te Halingen (perceel nr. 503) een gesloten complex met een omhaagde lustgrond 'terrain d'agrément' (nr. 501) met ringvijver (nr. 499) en ruim eiland als 'Engelse' tuin genoteerd (nr. 500), theekoepel, omhaagde moestuin (nr. 498), ruime visvijvers aan de beek (nr. 514, 515, 516), boomkwekerij (nr. 517) en boomgaarden (nr. 504, 513, 507). In 1844 kent het kadaster burgemeester Pieter Hoebaers als eigenaar.
Op de Dépot-kaart (opname 1871, uitgave 1878) beslaat het goed ruwweg een vierkant begrensd door vier wegen. Het gesloten complex met binnenkoer wordt al 'château' genoemd en er ligt ten westen van de boerderij een parkje in landschappelijke stijl, ten oosten een boomgaard en ten zuiden, over de weg, een grote boomgaard met vijvers naast de beek. Op de ICM-uitgave van 1897 (terreinopname 1885) is er weinig verandering vast te stellen. Op de stafkaart (revisie 1933, uitgave 1937) is de uitbreiding van de gebouwen genoteerd en werd de belangrijkste wegverbinding, die voordien ten noorden en ten oosten van het goed liep, verplaatst naar de westelijke en zuidelijke grens. De weg als oostelijke begrenzing bestaat niet langer, maar het park werd toch niet uitgebreid. De huidige configuratie en aanleg is analoog aan die van het begin van de 19de eeuw, maar de gesloten hoeve is gepromoveerd tot kasteel. Dit mag op rekening geschreven van burgemeester, volksvertegenwoordiger, industrieel en paardenfokker Clement Peten, afkomstig van het Goed Peten uit Boutersem, en zijn echtgenote Eugénie van Halen. Die moeten zijn aangebracht toen het huis, zeven traveeën breed en drie bouwlagen hoog, neoclassicistische allures werd gegeven door de stucversiering met pilasters, de kroonlijstdecoratie, de balkons en het leien mansardedak met hoektorens. Het kadaster meet de nieuwe toestand, uitgebreid met een gelijkvloerse uitbouw tegen de parkgevel, in 1907 op. De verdwijning van het moestuinperceel vermoedelijk voor een uitbreiding van het parkje, was al in 1871 genoteerd. Dezelfde eigenaars moeten ook verantwoordelijk zijn voor het rijke hekwerk dat het goed aan de straatkant en de overtuin afsluit. Clement Peten was afkomstig van Roosbeek, waar zijn voorvader Marcus Peeten in de Primitieve kadastrale legger omstreeks 1830 staat ingeschreven als eigenaar van een pachthof bij de pastorie van Roosbeek, dat in 1859 ook een brouwerij bezat en waarbij een lusttuin werd aangelegd. De hoeve evolueerde naar een stoeterij die een niet onbelangrijke rol speelde in de ontwikkeling van het Belgisch Trekpaard, waarvan hij meerdere kampioenen in de nationale prijskampen leverde. Het huis in Roosbeek werd in 1914 grotendeels door brand vernield, en werd wederopgebouwd als een eclectische villa met torentje, erkers en risaliet gelegen in een lusthof. De ontwikkeling van hoeve naar een pretentieuzer huis met kasteelallures liep voor het vaderlijk erfgoed in Roosbeek (nu Boutersem) en het bezit van Peten in Velm dus parallel. Sedert 1952 werd het goed in Velm een klooster en tot voor kort was het de Technische school Onze-LieveVrouw-Rozenkrans. Ten behoeve daarvan werden nieuwe gebouwen ingeplant, die evenwel het parkje grotendeels ongemoeid lieten.
Vandaag gebeurt de toegang tot het goed ten zuiden via een monumentaal hek dat langs de straatkant verder loopt en het parkje begrenst. Het is een fraai, zwart geschilderd spijlenhek van 28 brede traveeën in de bocht van de straat, met een getrapte bakstenen plint met deksteen van blauwe hardsteen. Het heeft vierkante onder- en bovenregels en met een bloem bekroonde stijlen, ter hoogte van de trappen in de plint halfrond verbonden, diagonaal ingeplante stangen als verankering, spijlen en haast even hoge spijltjes voorzien van knoopwerk en met kwartcirkels gehecht aan het regelwerk. Het inrijhek naar de voormalige erekoer (nu speelplaats), springt achteruit en heeft links een voetgangershek naar het park en is rechts via een korte vaste vleugel verankerd in de gevel van het bijgebouw. Het heeft hoge dubbele stijlen, bovenaan onderling en met een van knoop- en krulwerk voorziene tussenstijl en regels verbonden en eindigt op een open bloem. Een grote krul met tegenkrul dient als verankering met het vaste deel en de muur. De poortvleugels met ingebouwde voetgangersdeur in het rechterdeel, hebben gesloten panelen onderaan, en verder regelwerk en spijlen met knoop en krullen. Een tweede inrijpoort in een vereenvoudigde uitvoering verderop in de straat ten noorden werd vervangen door een banaal aluminiumhek. Het parkje ligt ten westen van het huis in de bocht van de straat en bestaat uit een bomengordel, een verdroogde ringvijver met beboomde heuvel als eiland in de noordwestelijke hoek, ronde golvende gazons met sinuerende paden ertussen en in groepjes geplante bomen.
Een bepleisterde theekoepel uit het einde van de 18de eeuw boven een ijskelder, is ten westen aan de Halingenstraat in ruïneuze toestand bewaard, omgeven door gewone taxussen. Het is een verzorgd bakstenen gebouwtje met natuurstenen omlijstingen met een afgesnuite vierkante plattegrond en een gemansardeerd piramidedak van leien. Het plafond heeft sober rocaillewerk en een brede keellijst. De deur is voorafgegaan door trappen in de oostgevel en de toegang naar de ijskelder in de westgevel is dichtgemetseld. Twee halve oculi met roedeverdeling in de zijgevels zorgen voor verlichting.
Postkaarten tonen de parkzijde van het huis vóór en na de neoclassicistische opsmuk van het huis tot kasteel. Een halfronde serre op bakstenen plint leunde tegen de zijvleugel van het huis en had een rand van bloemen aan de voet. Na de verbouwing is de serre vervangen door een stenen constructie met platdak. Verder waren er corbeilles met lage seizoensbeplanting en een hoge plant als middelpunt, eigen aan de toenmalige tuinmode, een gazon met jonge aanplant van coniferen en sinuerende paden. Aan de overzijde van de straat, tegenover de hoofdingang, ligt een fraai, zwart geschilderd smeedijzeren hek van zes traveeën met rechte poortvleugels, klimmend beloop en halfronde plattegrond voor de aanleunende travee, en rechte, lagere hoektravee. Onderling verbonden stijlen, dubbele tussen- en bovenregels, onderspijltjes en spijlen. Tussen deze weide en de watermolen, ligt het overparkje uit de eerste jaren van de 20ste eeuw, met een uitgestrekte vijver omzoomd door parkbomen.
Bomen
Een bosje van gewone es (Fraxinus excelsior), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), gewone robinia (Robinia pseudoplatanus) en gewone taxus (Taxus baccata), meerdere witte paardekastanjes (Aesculus hippocatsanum) en een heuveltje met bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en een omzoming met een massief van gewone taxus, nu verwaarloosd door opslag. Meerdere grote en oude exemplaren van gewone taxus. Verder schijncipres (Chamaecyparis spec.) (12 m), Sawaraschijncipres, cultivar (Chamaecyparis pisifera 'Squarrosa') (10 m), bruine beuk (261 cm met zwam, en 300 cm stamomtrek, standaard gemeten op 150 cm hoogte), gewone es (286 cm), Japanse notenboom (Gingko biloba) (115 cm), hangende zilverlinde (Tilia petiolaris)(349 cm, voetent), fijnspar, cultivar (Picea abies 'Nidiformis') (?), blauwe spar (Picea pungens) (156 cm x 17 m), zuilvormige eik (Quercus robur 'Fastigiata') (68 cm, jong exemplaar), hongaarse eik (Quercus frainetto) (98 cm), wintereik (Quercus petraea) (jong exemplaar), zomereik met bolstaand blad (Quercus robur 'Cucullata') (74 cm, jong exemplaar), bastaardzomereik (Quercus x rosacea) (jong exemplaar), mammoetboom (Sequioadendron giganteum) (440 cm), mooie zuilvormige taxus met goudgeel blad (Taxus baccata 'Fastigiata Aurea'), kleinbladige linde (Tilia cordata) (240 en 282 cm), ruwe iep (Ulmus glabra) (90 cm).
Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Kasteelpark Peten-Van Halen [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/303487 Geraadpleegd op 12-11-2019
Zepperen is één van de Drie Gezustersdorpen, samen met Brustem en Rijkel. In Zepperen wordt de Heilige Genoveva van Parijs vereerd, in Brustem de Heilige Bertillia en in Rijkel de Heilige Eutropia. Het waren helemaal geen zussen: Eutropia leefde rond 400, Genoveva van 422 tot 502 en Bertillia in de 7de eeuw. Zij moesten het oude geloof in de drie patronessen verchristelijken. Eén ding hadden ze gemeen: een waterput. Bedevaarders lieten stukjes stof in het water vallen, als het stukje bleef drijven, kwam alles in orde, als het zonk moest je de bedevaart voortzetten. Hun officiële feestdag is 3 januari, maar de bedevaart wordt op pinkstermaandag gehouden. Dat gebeurt in Zepperen tot op vandaag met een processie waaraan heel wat volk meewerkt en nog meer naar komt kijken.
We starten onze wandeling op het kerkplein van Zepperen aan de Sint-Genovevakerk. Deze kerk werd gebouwd in de 12de eeuw, waarschijnlijk ter vervanging van een ouder gebedshuis want we weten dat de jonge Trudo hier regelmatig kwam bidden en bisschop Remaclus om raad kwam vragen. In de 15de en 16de eeuw werd het romaanse kerkschip vervangen door een nieuwbouw in Demergotiek, een variant van laatgotiek, gekenmerkt door kapiteelloze zuilen. Eind 19de en begin 20ste eeuw werd ze grondig gerestaureerd. Toen werden de doopkapel, het traptorentje en de sacristie bijgebouwd, de luchtbogen werden heraangebracht en de huidige toegang tot de kerk kwam tot stand. (Daarvoor was er een deur in een bijgebouwtje in de zijgevel.)
In het interieur zijn de muurschilderingen in het zuidelijke deel van de dwarsbeuk het bijzonderst. Ze dateren uit de 16de eeuw (1509) en hebben verschillende onderwerpen. Het meest in het oog springend is het Laatste Oordeel. Het toont ons hoe op het einde der tijden de mensen zullen geoordeeld worden door een strenge God: de rechtvaardigen mogen naar de hemel, hier voorgesteld als een veilige burcht of stad; de zondaars staan erge kwellingen te wachten, duivels slepen hen naar brandende vuren, prikken hen met rieken, steken hun ogen uit, de muil van een reusachtig monster staat ver open om hen op te slokken. Engelen blazen op bazuinen om de doden op te wekken, graven gaan open. De aartsengel Michaël weegt de zielen, een duivel hangt aan de weegschaal om het oordeel te vervalsen, hij wordt weggeduwd door de kruisvormige staf van de engel. De geredden staan links in een ordelijke groep, zij spreken ten beste voor de zielen. Rechts is er een chaos van verdoemden, handenwringend en wanhopig. Onder hen, heel wat geestelijken, er is zelfs een paus bij. Dit is niet zo verwonderlijk, verschillende kunstenaars uit die tijd hadden heel wat kritiek op de geestelijkheid.
Aan de overkant is het leven van de Heilige Genoveva van Parijs uitgebeeld als een soort stripverhaal: in aparte vakjes wordt telkens een gebeurtenis uit haar leven afgebeeld. Hier is ook een levensgrote afbeelding van de Heilige Christoffel geschilderd. Hij is de patroonheilige voor een goede dood: als je een beeltenis van hem zag, zou je die dag niet schielijk overlijden. Probeer hier maar eens naast te kijken …
We werpen nog even een blik op de andere kunstschatten die hier tentoongesteld worden en op de verschillende schilderijen daterend uit de 17de en 18de eeuw.
Wanneer we de kerk verlaten, kijken we even naar de kapelanij rechts op het kerkhof. Ze is in 1907 gebouwd om onderdak te geven aan de hulppastoor. Het is een ontwerp van architect Emile De Hennin. Verschillende kapelaans hebben hier gewoond, maar de laatste jaren wordt het huis verhuurd.
Door de poort met rondboog (1765) keren we terug naar het plein, aangelegd in 1989. Rechts staat de pastorie, gebouwd in 1779 ter vervanging van het lemen kapittelhuis. (Zepperen behoorde toen toe aan het Sint-Servaaskapittel.) In de voortuin van deze pastorie bevindt zich een grafsteen van de families Roberti-Coemans uit 1823.
Naast de pastorie hebben wij het huis van Jozef Renaerts, beter bekend als het ‘Kaamesterke’. Deze autodidactveearts en kruidendokter genoot wijdverbreide faam, van heinde en verre kwam men bij hem om hulp voor dier en mens. Al waren zijn remedies soms wat vreemd, ze hielpen wel.
Aan de overkant zien we een ‘versteend’ vakwerkhuis: de leem is hier vervangen door baksteen, het houten skelet is nog aanwezig (Taverne Haspengouw).
Op de brug over de Melsterbeek zien we rechts een boerderij liggen. Op die plaats stond een watermolen, eigendom van het Sint-Servaaskapittel. Het was een zogenaamde banmolen. De inwoners van Zepperen waren verplicht om hun graan hier te laten malen. Na de Franse overheersing werd hij eigendom van de familie de Pietteurs-Hiegaerts. In 1976 werd de beek gedeeltelijk verlegd en in 1984 brandde de molen af.
Even verderop aan de overkant ligt de Coemanshoeve. Het woonhuis heeft een dak met een zeer steile helling, wat erop wijst dat het een oud gebouw is. Waarschijnlijk dateert het uit 1575. De poort met duiventil was oorspronkelijk ook in hout en leem. De schuur uit 1889 werd omgebouwd tot loods.
Een eind verderop ligt er een kasseistrook, een restje van de vroegere weg. Hier staat de ‘kapel van de Witte-Lieve-Heer’, een kapelletje gebouwd ter nagedachtenis van Edgard Dejongh, dokter en burgemeester van Sint-Truiden naar wie de Schepen Dejonghstraat is genoemd.
Wij volgen de veldweg die ons naar het ‘kasteel’ brengt, het huidige Sint-Aloysiusinstituut. Dit voormalig begaardenklooster werd in de 15de eeuw gebouwd op een afgelegen en waterrijke grond, geschonken door een inwoner van Zepperen. De begaarden verlaten hun klooster in de Diesterstraat in Sint-Truiden in 1425; het klooster in Zepperen wordt het hoofdklooster van de begaarden in het bisdom Luik. In de jaren 1740 tot 1780 wordt het verbouwd in classicistische stijl, maar in de Franse tijd wordt het opgeheven en verkocht aan de familie de Pitteurs die het verbouwde tot landhuis. Veel van toen is verdwenen, zoals de ijskelder en de vijver met eilandje. Het park, het koetshuis en enkele neerhofgebouwen zijn er wel nog.
In 1902 komen uit Frankrijk verdreven kartuizers zich hier vestigen, maar ze blijven niet lang. Al in 1905 komen de eveneens uit Frankrijk verdreven Assumptionisten hier toe. Zij richten hun ‘Aloysius Alumnaat’ op, later wordt dat het Sint-Aloysiusinstituut. Zij passen de gebouwen aan, aan hun nieuwe functies: klaslokalen, slaapzalen ... In 1955 komt er een vleugel bij en in de jaren ‘60 een schouwburg, een van de eerste culturele centra in onze streek. Allerlei toneelgezelschappen waren hier te gast: met bussen haalde men de liefhebbers uit de omgeving op.
Tegenover het instituut staat de begaardenhoeve. Op de gevel vind je het jaartal 1665, het jaar waarin de hoeve na een brand werd heropgebouwd. Ook de hoeve werd in de Franse tijd verkocht. In 1895 kwam Felix de Pitteurs-Hiegaerts hier wonen, hij verbouwde de hoeve tot woonhuis in neorenaisssancestijl. Schuin tegenover de woning liet hij een zagerij en stokerij bouwen, nu gebruikt als woning.
We keren terug en volgen de Kasteelstraat. Op nummer 4, juist in de bocht, staat een vakwerkhuisje in 1873 gebouwd voor de hovenier van Charles de Pitteurs-Hiegaerts. Let even op de wel heel bijzondere gevelversiering.
Aan de Dikke Linde staat het monument der gesneuvelden uit beide wereldoorlogen; ook de beenhouwers Gust Mommen en Tuur Lambrix die hier werden neergeschoten door het Veiligheidskorps Verbelen op 15 augustus 1944 worden vermeld.
Rechts van ons is de Ouwerxhoeve. In 1665 liet François Ouwerx, militair in Spaanse dienst en grootgrondbezitter een hoeve bouwen in Maasstijl, zijn naam vind je in de muurankers van de stal op de binnenkoer. Uit die periode is ook het poortgebouw met duiventil bewaard gebleven. Het woonhuis is jonger, het werd rond 1790 gebouwd door Van Hamont. Later werd het eigendom van Frans Coart en nu baat de familie Gilissen er een fruitteeltbedrijf uit.
Via een smal steegje keren we terug naar het kerkhof. Aan onze rechterkant hebben we de parochiezaal, de voormalige gemeenteschool, gebouwd in 1866 in opdracht van burgemeester Coart en getekend door architect Denis. In 1868 opende de school haar deuren voor de schoolgaande jeugd. In 1929 verhuisde de school naar de Eynestraat. Het huis werd bewoond door de familie Vaes en in de klaslokalen konden de kleuters van de zusterschool terecht.