Geschiedenis
Een eerste vermelding - Ardinghen - vinden we in 1192, later geschreven als Ardinge (1331) Oerdinge [1384] en Ordingen (1611). De uitgang ‘ingen’ wijst op Frankische wortels, en betekent zoveel als ‘het goed van’. Ordingen, op de grens met het graafschap Loon, was een allodiale heerlijkheijd. In documenten en keuren werden de heren van Ordingen genoemd onder de voornaamste edelen, Begin 17 eeuw verwierven de Ridders van de Duitse of Teutoonse Orde het goed en Ordingen werd een ondercommanderij van Alden Biesen. Aan deze periode van rust en welvaart kwam een einde bij de Franse bezetting.
In 1970 werden Ordingen, Aalst en Brustem samengevoegd en in 1977 ging deze fusie op in 'Groot Sint-Truiden'. Oorspronkelijk was Ordingen een typische kleine landbouwgemeente, maar door de aanleg van nieuwe woonwijken heeft het dorp zijn landelijk karakter grotendeels verloren.
Geografie
Ordingen is met zijn oppervlakte van 192 ha een van de kleinere deelgemeenten van Sint-Truiden. Het heeft de vorm van een parallellogram met een uitsprong in het zuidoosten. De grootste lengteafstand bedraagt 2,5 km, de breedte 1,5 km. Noordelijk grenst het aan Sint-Truiden en Zepperen, oostelijk aan Zepperen en Rijkel, zuidelijk aan Brustem, ten westen aan Brustem en Sint-Truiden. Opmerkeljke hoogteverschillen zijn er niet, op de grens met Zepperen bereikt men het hoogste niveau: 66 m. De westkant tegen Sint-Truiden ligt het laagst: 50 m. De enige waterloop, de Melsterbeek, stroomt in het noordwestelijk deel van de gemeente.
Kerk
De kerk van Ordingen is een eenvoudig neo-gotisch gebouw, getekend door architect Isidoor Gerard. De eerste steen werd gelegd in 1855 en in 1858 word de kerk ingewijd. Ze is toegewijd aan de HH Harlindis en Relindis. Charles de Pitteurs-Hiegaerts, kasteelheer en burgemeester, schonk 5000 goud frank voor de aanleg van een familiegraf onder de linkersacristie, in de volksmond nog steeds' de kapel van de baron' genoemd. Let even op het verschil in het maaswerk in de spitsbogen van de ramen. Tegen de muur van het kerkhof staan 2 oude kruisen, respectievelijk van 1630 en 1788.
Kapel en boom
In de 17 eeuw [1625-1640] liet Commandeur de Ruyschenberg dit fraaie barokke kapelletje bouwen, toegewijd aan het H Kruis. Het bekoort ons nog steeds met zijn klokgeveltje, zijn waterlijsten en hoekkettingen in mergel. In 1970 werd het gerestaureerd. Achter de kapel ligt de privé-begraafplaats van de familie de Tilesse, 2 overledenen zijn er reeds begraven. Rechts van de H. Kruiskapel ligt het nieuwe kerkhof, in gebruik sinds 1964.
Grenssteen
De arduinen grenssteen op de plaats waar vroeger drie gemeentes [Ordingen - Rijkel- Zepperen) samenkwamen, is de laatste van de grensstenen die ooit het grondgebied van de commandeur van Ordingen afbakenden.
De opmerkelijke boom is een plataan [Platanus acerifolia] herkenbaar aan de afbladderende schors en typische vruchtjes die de ganse winter aan de takken blijven hangen. Bij metingen in 1988 had hij een stamomtrek van 4,48 m, een hoogte van 31 m en een kroondiameter van 27 m.
Hooghuis
Achter de hoge bakstenen muur lag in de 19de eeuw een suikerfabriek, eigendom van de baron de Pitteurs. Het statige 19de-eeuwse herenhuis in de mooie tuin in de volksmond 'het Hooghuis' genaamd, was de woning van de directeur van deze fabriek.
Kasteel
Een dreef van haagbeuken leidt ons naar het kasteel toe. Achter de muur zien we de pastorie, gebouwd in 1837 naar een ontwerp van architect Denis.
Het kasteel heeft een bewogen geschiedenis gekend. Eerst was het de thuishaven van de heren van Ordingen, die de dienst uitmaakten van 1068 tot 1610. Tijdens hun bewind is het kasteel herhaaldelijk beschadigd en weer opgebouwd. In 1610 kocht de landcommanderij van Alden Biesen de heerlijkheid Ordingen, en bouwde het oude kasteel om tot commanderij. Uit deze periode zijn het poortgebouw, het commandeurshuis en een nu alleenstaande hoektoren bewaard gebleven. Boven de toegangspoort ziet u het wapenschild van commandeur van Amstenraedt met datum 1633. In de trapgevel van het commandeurshuis is een steen gemetseld met het wapen van de Duitse Orde en het jaartal 1740, afkomstig van de oude watermolen die in 1964 afgebroken werd. Toen tijdens de Franse bezetting alle kerkeljjke goederen onder de hamer gingen, werd het geheel gekocht door Pierre de Liboton die er een classicistisch kasteel liet bouwen. Hiervan zijn geen sporen overgebleven. In de 19de eeuw kwam het domein in handen van de familie de Pitteurs die er vanaf 1879 een kasteel liet bouwen in neo-renaissance, met behoud en inpassing in het nieuwe geheel van poorthuis en commandeurswoning. De plannen voor dit gebouw werden ontworpen door architect Jos Schadde, maar het was zijn leerling Paul Saintenoy die ze voltooide. Let op de verscheidenheid aan torens en spitsen, de kruisvensters en de rijke versieringen.
Van het mooie interieur dat baron Leon dePitteurs verzamelde, is niets overgebleven. In mei 1940 werd het gebouw zwaarbeschadigd door een bombardement. De schade werd slechts gedeeltelijk hersteld:de linkervleugel, spiegelbeeld van de rechter, werd niet heropgebouwd. Dezwaarste klap kreeg het kasteeldomein te verduren in 1964: toen werden allebomen van het omringende park gekapt, de molen gesloopt, de beek herlegd enwerd het domein verkaveld. Wat eens een prachtig arboretum was, werd woonwijk.
Gelukkig werden de gebouwen op het nippertje van afbraak gered. Gedurendeenkele jaren was er een restaurant-taverne . De huidige eigenaar heeft ook 'horeca-plannen', zodat de toerist hier weer zal terechtkunnen.
Gemeentehuis.
Medio 19de eeuw verscheen in onze contreien een nieuw gebouwentype: het gemeentehuis, meestal ook school en leraarswoning. Het gemeentehuis van Ordingen toont duidelijk beide functies met een statige voorgevel met trapgevel en natuurstenen versieringen, achteraan een sobere uitbouw, die dienst deed als school.
Loop eens even rechts langs de elektriciteitcabine. Hier vindt u nog een oude gemeentelijke waterput. Voordat de waterleiding het overbodig maakte, haalden de dorpelingen hen water uit dergelijke putten.
Ga hier verder...
De Franse bezetter had vanaf 1795 alle kerkelijke bezittingen vogelvrij verklaard. De openbare verkoop ervan lokte ondernemers aan. Zo werd de commanderij Bernissem van de Duitse ridderorde opgekocht door de Sely-Longchamp en schoonzoon Hyacinthe de Chestret startte er in 1839 een bietsuikerfabriek. In 1880 was er een zware brand en agronoom Jules Cartuyvels herbouwde de fabriek, die tot in 1913 bleef werken.
In de volksmond bleef de herinnering aan de brand bewaard, geromantiseerd voor het stedelijk infoblad 'Hier en Nu' in de jaren 1965-1976 door landbouwleraar en stadssecretaris Georges Vandenborne, die afkomstig was van Bernissem. De 'Commeduur' zou later door hem nog opgevist worden in de carnavalsorde 'van de Commeduur' en in de 'Commanderie' van de fruitteeltlobby. Roger Collart bundelde diverse verhalen van Vandenborne in zijn cursus volksverhalen en legendes.
“Uchtern” zuchtte de totaal versleten vrouw gelaten, “dat wordt niet meer gedaan. De mensen hebben geen tijd meer om avond aan avond gedurende de lange wintermaanden dicht bijeen rond het haardvuur te kruipen. De televisie heeft de legendes verjaagd. Vroeger, toen ik jong was, vertelde mijn grootmoeder nog al die oude verhalen. Eerst verplichtte ze iedereen geduldig in de vlammen te staren, wel een uur lang. Er werd weinig gesproken. De mannen gaven de brandewijn door. De vrouwen naaiden tevreden omdat het klein grut weer voor een paar uren verzadigd was aan aardappelen met melksaus. Vroeger…” Haar blik richtte zich weer op de vlammen, als zocht ze daarin het antwoord op die onbegrijpelijke beschaafde, kille 20ste eeuwse wereld, en dat antwoord kwam… We tuurden nu allemaal in de vlammen, we wilden zien wat de oude vrouw zag…
“Kent ge de hoeve van Bernissem”? Ze zweeg even maar niemand onderbrak haar. We zochten het antwoord van die kronkelende slangen. “Jaren geleden kon je de hoeve al van ver zien liggen als je in de richting van Terbiest wandelde. De hoge bomen piekten als een beschermende haag rond de hoeve, maar dat belette niet dat hier en daar vlekjes verweerd baksteen tussen de takken glinsterden. Ze had er altijd al gestaan zolang als ik leefde, zo langs als mijn grootmoeder leefde. We wisten wel dat de Tempeliers er eeuwen en eeuwen geleden hun “kommeduur” strenge gehoorzaamheid verschuldigd waren. Bernissem was een kommanderij van de Teutoonse ridderorde, een van de vele. En de kommeduur, de “comthur” noemden de ridders hem, was geliefd bij zijn mensen en bij de bevolking. De jaren regen zich aaneen tot een snoer van rustige eeuwen en toen gebeurde het…” Eén vlam spetterde plots hoog op, het hout knetterde en wierp gensters de kamer in. Gefascineerd bleven we de vlammen fixeren.
“De Fransen kwamen”. Even keek de oude vrouw op. “Er zijn er velen geweest, maar toen mijn grootmoeder nog een jonge stevige vrouw was (ze moet toen vijftien of zestien jaar geweest zijn) waren de Fransen in het land. Napoleon wierp heel Europa aan zijn voeten. Het ene decreet na het andere ontnam onze mensen hun vrijheden. Ook de Truiense ridderorde werd ontbonden. Bernissem werd een suikerfabriek. De boeren uit de omgeving meden haar zoveel mogelijk want Bernissem stierf voor hun ogen”.
De oude vrouw leek voor onze ogen in elkaar te schrompelen. “De fabriekslui zorgden niet voor het landgoed. Bernissem werd niet met liefde behandeld. Voor hen was de hoeve slechts een opeenhoping van bakstenen en pannen, toevallig bruikbaar als fabriek. Zo een houding vroeg om ongelukken. Toen mijn grootmoeder zowat twintig jaar was, sloeg de brandklok op zekere nacht alarm. In hun lange onderbroeken holden de mannen naar de plaats van het onheil: van ver zag je het vuur al boven de bomen uitslaan. Bernissem werd door de vlammen verwoest. Ook de vrouwen renden naar de hoeve toe en de kinderen sukkelden er achter aan. Met emmers, kommen, ketels en pannen werd gezeuld om te redden wat er te redden viel. Te laat echter… het ogenblik kwam dat de toegeschotenen het moesten opgeven, machteloos stonden ze daar toe te kijken hoe de eeuwenoude hoeve onder hun ogen tot puin verviel, tot plotseling… een bloedrood waas zich verspreidde op de plaats waar voorheen de kapel stond. Er ging een rilling door het publiek maar toch bleven ze aan de grond genageld staan. Voor hun ogen ontplooide het bloedrode waas zich tot een prachtig misgewaad en boven het misgewaad verschenen heel vaag het hoofd en de gelaatstrekken van de laatste kommeduur. Toen zagen ze ook zijn handen, twee lijkwitte handen in een zegenend gebaar boven een kelk gestrekt. De kommeduur las de mis ! De kommeduur nam wraak!
De baldadigheid van Napoleon was eindelijk gewroken! Vol eerbied volgden de omstaanders de plechtigheid. Toen het vuur in de ruïne uitdoofde, verlieten ze in alle stilte de plaats van het onheil. De kommeduur kon voor eeuwig rusten…”