Dwaallichtjes

Dwaallichtjes

Mijn mam haar mam, mijn 'meeke', zag altijd een dwaallichtje aan de poel. 

Zij had gehoord dat dat kinderen waren die niet gedoopt waren en dat ge die moest dopen. 'Daar ga ik niet meer, ik kan die dwaallichtjes niet meer zien', zei ze. Toen zeiden ze haar dat ze eens met een pastoor moest klappen, daarover. Die vroeg of het maar één was. 'Ja, 't is maar één en zo danst het op en af rond de poel', zei ze. - 'Dan moet ge het maar dopen, ge steekt uw hand in 't water en ge zegt: Indien ge een dopeling zijt, en ge een christen mens wilt worden, dan doop ik u in de naam des Heren, ik doop u in de naam des Vaders en des Zoons en des G. Geestes, en dan moet ge er gauw bij zeggen: en u alleen, anders komen ze met duizenden af om gedoopt te worden, en zet u niet, want dan stoten ze u zeker in de poel, zo gaarne zouden ze gedoopt worden.' 

Zo deed ze dat, maar ze was niet rap genoeg geweest en toen kwamen er zoveel af en toen doopte ze nog gauw een en ze zei er direct bij: ' En u alleen', toen waren ze allemaal weg. Als ge moest dopen blijven zoudt ge erin blijven, zo dik komen ze af om verlost te worden. En toen ons 'meeke' gestorven was, zei de pastoor: 'Ge moet niet 'grijnen', want die heeft er twee verlost'.

Opgetekend door F. Beckers in 1947

ONTDEKKING VAN DE DAG

De Alvermannekes

De Alvermannekes

Te Engelmanshoven  heeft mijn mam de pijp gezien waar de alvermannekens uitkwamen. Die hadden in de grond kasten en tafels van aarde. En als ge moest wassen of bakken, dan moest ge maar een goeie koek gereed leggen en zeggen:

'Ik wou dat de alvermannekens kwamen bakken',

dan kwamen ze uw werk doen. '

Ik heb eens horen vertellen van een vrouw die zonder 'maagd' zat en die wenste dat de alvermannekens kwamen.

'Ik zal een teil rijstpap voor hen maken' zei ze.


Maar toen kwamen ze daar altijd en ze waren daar zo thuis dat ze in de keuken kwamen. En toen daar een nieuwe 'maagd' was, vielen ze die altijd lastig en die was kwaad. Toen zei de vrouw dat tegen een overste van de alvermannekens.

'Weet ge wat ge doet, zei die, het is een 'mottig' middel, als ze nog eens komen, dan geeft ge haar een snee brood en dan moet ze gaan zitten en kuimen of ze moet pissen en kakken.'

Met acht man kwamen ze binnen en toen deed die dat en toen ze dat zagen, riepen ze allemaal gelijk:

'Haaaa, foei, eten, bijten, schijten, zijken gelijk, haaaa, foei!' 

en toen liepen ze weg, terwijl ze hun neus toehielden en ze zijn niet meer teruggekomen.

Opgetekend door F. Beckers in 1948

 Bron: volksverhalenbank.be